Ultieme Getuigen
Drie Cockerillschepen genaast en verloren

Niet minder dan zestien vaartuigen van de Belgische handelsvloot1 werden tijdens of na de Blitzkrieg* door de Duitsers opgeëist of tot oorlogsbuit verklaard. Sommige waren voordien reeds door de Fransen in beslag genomen.
Hieronder bevonden zich drie van de vijf coasters van de Antwerpse Cockerill Line. De geschiedenis van deze  vaartuigen was vrij gelijklopend.

Het s/s Diamant  vertrok op 25 mei 1940 uit Tilbury, aan de Thames, onder bevel van kapitein Pedro Delarue, maar moest wat verderop, voor Gravesend, voor anker gaan. Het mocht pas weer vertrekken op 3 juni, na de operatie Dynamo*, met bestemming St. Malo. Daar werd het vaartuig door de Franse overheid tegengehouden en geraakte het op 18 juni ingesloten doordat een Britse afbraakploeg de sluismechaniek had vernield. Drie dagen later werd het door de Duitsers in beslag genomen. Deze zetten de coaster vervolgens in voor de trafiek tussen St. Malo en de inmiddels door hen veroverde Britse Kanaaleilanden.
De Diamant kende een roemloos einde op 20 september 1942 toen het , bij het binnenvaren van St. Hélier (Jersey), bij stormweer op de rotsen liep.

De zusterschepen m/s  Amethyste en m/s Turquoise waren gelijktijdig op vrijdag 17 mei 1940 omstreeks 10 u. uit Oostende vertrokken, in gezelschap van het hydrografisch schip Paster Pype en talrijke vissersschepen. Ze zijn 's anderdaags in Dieppe aangekomen. Daags voordien waren daar reeds de eerste Belgische vissersboten, met heel wat vluchtelingen aan boord, binnengevaren.4

De zaterdagavond om 23 u. hebben de Duitsers er een luchtaanval ondernomen; zij richtten hierbij een vreselijke slachting aan onder de gewonde soldaten en het verplegend personeel van twee aangemeerde, witgeschilderde en met rode kruisen herkenbare Britse hospitaalschepen; ook het spoorwegstation kreeg het hard te verduren. De twee Tilburyschepen deelden eveneens van de brokken.

Ooggetuige

Robert Ouvry, derdejaarsstudent aan de zeevaartkadettenschool te Oostende, die kort na de Duitse inval als lichtmatroos op de Paster Pype aangemonsterd was, beleefde de verschrikking van dichtbij5.

"Mijn schip lag aanvankelijk aangemeerd in de achterhaven, tegenover de twee Britse hospitaalschepen, zij aan zij, vol gekwetste soldaten. Bij de aanvang van het bombardement vluchtte ik meteen naar een met ijzeren staven en zakjes zand afgedekte schuilplaats op de kade; ik bleef dichtbij de uitgang staan om te kijken waar de bommen vielen, maar Franse gendarmes duwden mij naar binnen.

Na de luchtaanval liep ik terug naar de Paster Pype. De achteraan gemeerde Tilbury-boot Amethyste alsook de twee Britse hospitaalschepen aan de overkant stonden in lichtelaaie. Eén van deze laatste kapseisde; ik zag tientallen gekwetsten en verplegers vanop het dek in het dokwater glijden. Er daagde geen hulp op om ze te redden.

Op de kade, nabij de getroffen hospitaalschepen, was ook een hospitaaltrein vol gekwetsten totaal vernield.

Ontdaan van het gruwelijk schouwspel sloeg ik, met een gestolen fiets, op de vlucht, richting Perpignan."

Het nabij gemeerde m.s. Turquoise werd in mindere mate beschadigd. De Belgische vissersboten waren bij deze luchtaanval evenwel ongedeerd gebleven.

Omdat de Luftwaffe* toen ook zeemijnen voor de haven had gedropt, werd door de Franse overheid het in- en uitvaren verboden. De Amethyste en Turquoise alsook de overige Belgische vaartuigen werden aldus de weerloze en ingesloten prooi van de agressieve Luftwaffe.

De bemanningen van  de Amethyste en de Turquoise hebben op 26 en 27 mei hun vaartuigen verlaten. De Franse marine heeft deze, bij het naderen van de Duitsers, met springladingen tot zinken gebracht. Nadat ze door de vijand gelicht en hersteld werden, heeft het Prijzenhof van Hamburg ze allebei  tot krijgsbuit verklaard.

De Turquoise werd in juni 1942 onder Duitse vlag weer in de vaart genomen. Ze werd op 19 juni 1942, op weg naar de Kanaal-eilanden, door Britse MTB’s* aangevallen en door de bemanning op de rotsen van de Calvados gezet, zes mijl ten Noorden van Port en Bessin, waar ze verloren is gegaan.
De Amethyste zou pas in 1944 hersteld zijn en weer in de vaart gebracht worden. In augustus 1944  werd ze in St. Malo, vóór de overgave van de stad, door de Duitsers in brand gestoken en tot zinken gebracht. Einde 1945 werd het vaartuig gelicht en na voorlopige herstelling naar Antwerpen gesleept; in 1947 werd het hersteld en verbouwd, in mei 1948 weer in gebruik genomen.

Na de beëindiging van de vijandelijkheden in Europa, zou nog een vierde vaartuig van de rederij Cockerill, het s/s Emeraude, verloren gaan bij de Belgische kust, na aanvaring van een oorlogswrak6.

1. Volgens het Bestuur van het Zeewezen telde de Belgische koopvaardijvloot op 10 mei 1940 - datum van de Duitse inval - 100 schepen, met een totale tonnenmaat van 422.997 BRT. In de voorafgaande periode van 3 september 1939 - datum van het uitbreken van de oorlog, na de inval in Polen - tot 9 mei 1940 waren reeds  11 Belgische vaartuigen door oorlogs- of nautische omstandigheden verloren gegaan.
2. 717 BRT,  gebouwd in  1919
3. respectievelijk gebouwd in 1932 en 1933; allebei 810 BRT
4. zie ook Kustvolk in de Vuurlijn , Deel I, p.137  "Toen wij aankwamen verkeerde Dieppe nog in feeststemming..."
5. zie ook Kustvolk in de Vuurlijn , Deel I, p. 136 'Oorlogsgruwel in hospitaalhaven'
6. zie 'Heldendood op het s/s Emeraude10-DAA-001

 

JMP-Trends © 2024